Directe waarneming

Je romanpersonage ziet, ruikt, voelt en hoort van alles. Die gevoelens wil je als schrijver overbrengen, maar hoe doe je dat? Vorige week gaven we al de tip om in een dialoog zinnetjes als ‘zei hij blij/verdrietig/opgewekt’ te vermijden. In plaats van de gevoelens te benoemen moet uit de toon van de dialoog de geestesgesteldheid van het personage blijken.

Dezelfde regel geldt voor waarnemingen buiten de dialoog. In het schrijfhandboek De kunst van het schrijven geeft John Gardner een voorbeeld:

De amateur schrijft: ‘Toen ze zich omdraaide zag ze dat twee slangen tussen de rotsen aan het vechten waren.’ Vergelijk dit met: ‘Ze draaide zich om. Tussen de rotsen waren twee slangen aan het vechten.’ (De verbetering kan natuurlijk nog verder worden verbeterd. ‘Twee slangen waren aan het vechten’ is abstracter dan bijvoorbeeld: ‘Twee slangen haalden zwiepend en geselend naar elkaar uit.’)

Geciteerd in: Arie Storm, Het schrijven van een roman (Querido 2014).

Aan de schrijftip van vorige week kunnen dus nog een paar regels worden toegevoegd:

  • Probeer ‘dacht hij’, ‘zag hij’, ‘hoorde hij’, ‘voelde hij’, ‘rook hij’ te vermijden.
  • De schrijver blijft in literaire fictie zo veel mogelijk buiten beeld. Dat wil zeggen: jíj bent niet de waarnemer, dat zijn je personages.
  • Uitdrukkingen als ‘het viel haar op dat’ en ‘zij zag dat’ kunnen vrijwel altijd worden vervangen door een directe weergave van wat wordt gezien.
  • Onthoud: elke zin in een roman komt voort uit de omstandigheden en de emotionele staat van het personage. Het kan dat je hoofdpersoon slangen zien, maar dat er toch niet zijn, of dát ze er zijn omdat de hoofdpersoon ze ziet. Vraag jezelf daarom voortdurend af wat je personage ziet en vooral: waarom?

Volgende week gaan we verder met literair taalgebruik!